heerst in Al Hoceima na repressie
goed ziekenhuis,” legt rechtenstudent
Redouane Azerkan, 22 jaar,uit.
In Al Hoceima zijn alleen belwinkels
en cafés. “Daar kan een bevolkingniet
van leven.”
In tegenstelling tot de grote steden,
waar Marokkaanse jongeren
bijna wekelijks de straat op gaan,
heerst in Al Hoceima vooral angst
sinds de eerste demonstratie op 20
februari. Die dag kwamen hier vijf
jonge mannen om het leven. Hoe,
daar zijn vragen over. Redouane
Azerkan spreekt van ‘martelaren’
wier families in volkswijkenwonen.
Een tengere vrouw schuift een
vaal witkanten gordijn opzij. Hanane
Boudriss, 22 jaar, doet haar verhaal.
Op de 20ste besloot haar man,
kleermaker van beroep, zoals elke
zondag naar de voetbalwedstrijd te
kijken in de stad. Ze waren niet op
de hoogte van de demonstratie en
hadden ook niets gemerkt van enige
agitatie. Het was half vijf. Dat was
de laatste keer dat ze Jamal Salmi
heeft gezien.
Een jongere broer kwam om half
negenthuis en verteldewat er gaande
was in de stad. Mensen waren
opgepakt, de cafés waren allemaal
gesloten, er warenauto’s enbanken
in brand gestoken. Maar haar man
zou zo thuiskomen. Hij was op zoek
naar brood, moest de broer haar
doorgeven.
Omtien uur belde ze naar zijnmobiel,
hij nam niet op. Om twaalf uur
’s nachts ging ze naar het politiebureau.
Er waren tientallen mensen
opgepakt, maar haar man stond
niet op de lijst. Enook in het ziekenhuis
kon niemand haar verder helpen.
‘Kommorgen maar terug’ was
de boodschap.
Dagenlang klopte ze op alle deuren
van de autoriteiten. Op de elfde
dag moest ze met vier andere families
bij de procureur- generaal komen.
UitDNA-onderzoekwas gebleken
dat haar man was omgekomen
in een brandvan eenbankgebouw.
Haar vermoedens werden bevestigd.
De autoriteiten hadden de dag
na de demonstratie gesproken over
vijf doden die waren omgekomen
bij het binnendringen van de
BanquePopulaire.
Maar hoe kon haar man daar zijn
geweest terwijl hij nog thuis was
toen de brand werd aangestoken,
rond vier uur ’s middags?Video-opnames
van de brand in het bankgebouwkreeg
ze niet te zien.
Een andere familie in dezelfde
wijk vertelt eenzelfde verhaal. Hun
zoon Nabil Jaafar, 20 jaar, was die
bewuste 20ste februari pas om zeven
uur ’s avonds naar buiten gegaan.
De brandweerlieden hadden
de brandal geblust, vertelden getuigende
volgende dag.
Ookdeze familie kreegnaelf lange
dagenberichtdathunzoonwasomgekomen
bij de brand.
De procureur-generaal gaf de oom
toestemming het lichaam te bekijken.
“Ik lichtte een klein deel van
het laken op en zag een ravage. Zijn
mondstondwagenwijdopen en zijn
schedel was ingeslagen,” vertelt
oom Fikri Jaafar. “Hoe kan dat?
Vuur maakt een schedel niet kapot.”
Voor rechtenstudent Azerkan
en de andere jongeren heeft het vinden
van de waarheid absolute prioriteit.
Hij laat een filmpje zien op
YouTube: een paar mannen kijken
toe als het bankgebouw in brand
staat.
Een joelendemenigte, zoals de autoriteiten
willen doen geloven, is
nergens te bekennen.
President Mohamed Boudra van
de regio rond Al Hoceima kan niet
geloven dat ‘de politie deze mensen
heeft gedood, in de bank heeft gegooid
en deze nogmaals in brand
heeft gestoken.’
Hij heeft om een onderzoek gevraagd,
maar kan verder weinig
doen.
De vijf doden doen veel streekbewoners
denken aandekeiharde onderdrukking
van de opstanden in
1958/59, toen de vorige koning Hassan
II hele familiesopsloot in kazernes,
vrouwen verkracht werden en
velen de doodvonden. Hassan II investeerde
geen cent in wegen, scholen
of lokale industrie. Onder zijn
zoon Mohammed VI ging het beter.
Tot die 20ste februari.
Sindsdien zit de angst er goed in.
De mensen, met tienduizenden op
de been op die bewuste 20ste februari,
gaan de straat niet meer op.
Behalve een handvol jongeren. Zij
eisen dewaarheid en zeggen door te
gaan tot het einde.
Redouane Azerkan, 22 jaar,uit.
In Al Hoceima zijn alleen belwinkels
en cafés. “Daar kan een bevolkingniet
van leven.”
In tegenstelling tot de grote steden,
waar Marokkaanse jongeren
bijna wekelijks de straat op gaan,
heerst in Al Hoceima vooral angst
sinds de eerste demonstratie op 20
februari. Die dag kwamen hier vijf
jonge mannen om het leven. Hoe,
daar zijn vragen over. Redouane
Azerkan spreekt van ‘martelaren’
wier families in volkswijkenwonen.
Een tengere vrouw schuift een
vaal witkanten gordijn opzij. Hanane
Boudriss, 22 jaar, doet haar verhaal.
Op de 20ste besloot haar man,
kleermaker van beroep, zoals elke
zondag naar de voetbalwedstrijd te
kijken in de stad. Ze waren niet op
de hoogte van de demonstratie en
hadden ook niets gemerkt van enige
agitatie. Het was half vijf. Dat was
de laatste keer dat ze Jamal Salmi
heeft gezien.
Een jongere broer kwam om half
negenthuis en verteldewat er gaande
was in de stad. Mensen waren
opgepakt, de cafés waren allemaal
gesloten, er warenauto’s enbanken
in brand gestoken. Maar haar man
zou zo thuiskomen. Hij was op zoek
naar brood, moest de broer haar
doorgeven.
Omtien uur belde ze naar zijnmobiel,
hij nam niet op. Om twaalf uur
’s nachts ging ze naar het politiebureau.
Er waren tientallen mensen
opgepakt, maar haar man stond
niet op de lijst. Enook in het ziekenhuis
kon niemand haar verder helpen.
‘Kommorgen maar terug’ was
de boodschap.
Dagenlang klopte ze op alle deuren
van de autoriteiten. Op de elfde
dag moest ze met vier andere families
bij de procureur- generaal komen.
UitDNA-onderzoekwas gebleken
dat haar man was omgekomen
in een brandvan eenbankgebouw.
Haar vermoedens werden bevestigd.
De autoriteiten hadden de dag
na de demonstratie gesproken over
vijf doden die waren omgekomen
bij het binnendringen van de
BanquePopulaire.
Maar hoe kon haar man daar zijn
geweest terwijl hij nog thuis was
toen de brand werd aangestoken,
rond vier uur ’s middags?Video-opnames
van de brand in het bankgebouwkreeg
ze niet te zien.
Een andere familie in dezelfde
wijk vertelt eenzelfde verhaal. Hun
zoon Nabil Jaafar, 20 jaar, was die
bewuste 20ste februari pas om zeven
uur ’s avonds naar buiten gegaan.
De brandweerlieden hadden
de brandal geblust, vertelden getuigende
volgende dag.
Ookdeze familie kreegnaelf lange
dagenberichtdathunzoonwasomgekomen
bij de brand.
De procureur-generaal gaf de oom
toestemming het lichaam te bekijken.
“Ik lichtte een klein deel van
het laken op en zag een ravage. Zijn
mondstondwagenwijdopen en zijn
schedel was ingeslagen,” vertelt
oom Fikri Jaafar. “Hoe kan dat?
Vuur maakt een schedel niet kapot.”
Voor rechtenstudent Azerkan
en de andere jongeren heeft het vinden
van de waarheid absolute prioriteit.
Hij laat een filmpje zien op
YouTube: een paar mannen kijken
toe als het bankgebouw in brand
staat.
Een joelendemenigte, zoals de autoriteiten
willen doen geloven, is
nergens te bekennen.
President Mohamed Boudra van
de regio rond Al Hoceima kan niet
geloven dat ‘de politie deze mensen
heeft gedood, in de bank heeft gegooid
en deze nogmaals in brand
heeft gestoken.’
Hij heeft om een onderzoek gevraagd,
maar kan verder weinig
doen.
De vijf doden doen veel streekbewoners
denken aandekeiharde onderdrukking
van de opstanden in
1958/59, toen de vorige koning Hassan
II hele familiesopsloot in kazernes,
vrouwen verkracht werden en
velen de doodvonden. Hassan II investeerde
geen cent in wegen, scholen
of lokale industrie. Onder zijn
zoon Mohammed VI ging het beter.
Tot die 20ste februari.
Sindsdien zit de angst er goed in.
De mensen, met tienduizenden op
de been op die bewuste 20ste februari,
gaan de straat niet meer op.
Behalve een handvol jongeren. Zij
eisen dewaarheid en zeggen door te
gaan tot het einde.
Julie Van traa
:PDF لتحميل الملف بصيغة
1
2